- isoleren
- {{isoleren}}{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [afzonderen] isolate ⇒ 〈met betrekking tot zieken ook〉 quarantine, 〈door storm, overstroming, sneeuw ook〉 cut off♦voorbeelden:1 iemand isoleren • 〈in quarantaine〉 isolate/quarantine someone; 〈in sociaal isolement〉 cut someonehij isoleert zich te veel • he isolates himself too muchII 〈onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉1 [van afscherming voorzien tegen kou e.d.] insulate (from/against)♦voorbeelden:1 geïsoleerd elektriciteitsdraad • insulated (electric) wire
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.